Deel 11 gaat over het maken van het bovenwiel of aswiel.
Het bovenwiel is opgebouwd uit vier kruisarmen of twee kruis- en twee spouwarmen van in de regel eikenhout met daartegen, daardoor of daartussen de eikenhouten plooistukken, die voor de ronde vorm van het wiel zorgen. De plooistukken zitten met zwaluwstaarten op de kruisarmen. Tegen de voor- en achterkant van de plooistukken komen platen van iepenhout, de voor- en achtervelg. De achtervelg is echter niet altijd aanwezig. Iepenhout is taai en niet splijtgevoelig en daarom zeer geschikt om er de azijnhouten of acaciahouten kammen (tanden) door te steken, die in de kammen van de bovenbonkelaar of in de staven van het bovenrondsel grijpen. De staart van de kam wordt geborgd met een houten kamnagel of een ijzeren borgspijker en deze wordt weer geborgd met een spijkertje. De kammen op de plaats van de kruisarmen, de armkammen, steken niet helemaal door het wiel heen en worden met een houten borgpen, die schuin door de voorvelg gaat, geborgd. Door de kruisarm is aan de achterkant een gat geboord voor het uit de velg kunnen slaan van de betreffende kam.